Wetgeving

Internationale wetgeving

De Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden legt de Europese lidstaten een globale voorraadplicht op die voor België gelijk is aan 90 dagen (1/4) van de netto invoer van alle aardolie(producten) in het voorgaande jaar.

Ten minste één derde van de belangrijkste aardolieproducten dient te worden aangehouden onder de vorm van geraffineerd product en 10% van de beheerde voorraden wordt beschouwd als niet beschikbaar (“unavailable tankbottoms”). 

Ook voorziet de richtlijn in strenge regels voor wat betreft dezekerheid van de stocks, hun locatie, kwaliteit en controle. Dit moet de beschikbaarheid van de voorraden garanderen. De bepalingen met betrekking tot het crisisbeleid verplichten de lidstaten om op continue basis een crisisplan klaar te houden dat op efficiëntie kan afgetoetst worden door de Europese Commissie. 

Het Agreement on an International Energy Program werd op 18 november 1974, i.e. na de oliecrisissen van het begin van de jaren ’70, door 17 olieconsumerende landen ondertekend. Het verplicht de toegetreden landen o.m. tot

  • de aanleg van strategische olievoorraden
  • het klaar houden van vraag beperkende maatregelen
  • het onderling toebedeling van olie in geval van een bevoorradingscrisis
  • informatie-uitwisseling over de oliemarkten en
  • samenwerking rond energiebesparing. 

Het bevat ook de institutionele bepalingen voor het Internationaal Energie Agentschap (IEA). 

Nationale wetgeving

De wet van 26 januari 2006 legt strenge kwaliteits- en beschikbaarheidsvoorwaarden op aan de Belgische strategische olievoorraden. Ook legt ze frequente fysieke controles op en bevat ze sancties. Ze vormt de wettelijke ruggengraat van APETRA en legt haar institutionele bepalingen vast. De wet kent een reeks uitvoeringsbesluiten die meer in detail het nationale voorraadsysteem bepalen.